Regioblad september 2018

4 - Regioblad WAT LEZEN WE DE KOMENDE ZONDAGEN IN DE SCHRIFT? De vorige keer stopten we bij de evangelielezing van 16 september. Daarin vraagt Jezus zijn leerlingen: "Wie zeggen jullie dat ik ben?" Petrus antwoordt: "de Messias". Maar als blijkt dat de Messias moet lijden en sterven en na drie dagen uit de dood zal opstaan, probeert Petrus Jezus meteen tegen te houden. Die reageert fel: "Achter mij Satan!" (8:27-35). Ik beloofde u toen om in deze aflevering te vertellen wat die reactie concreet inhoudt. Dat laat ik Marcus zelf uitleggen, want die blijft onze gids tot het Hoogfeest van Christus Koning. Maar dit wil ik wel verklappen: als we onze eigen belangen veilig willen stellen met het oog op Gods Koninkrijk, komen we volgens Jezus bedrogen uit. Eersten worden laatsten! Wie de reeks evangelielezingen tot Allerheiligen bekijkt (zie het Bijbelleesrooster), ziet meteen dat die maar uit twee hoofdstukken komen: 9 en 10. We volgen Marcus / Jezus de komende zondagen dus op de voet. In vier van de zeven lezingen gaat het uitdrukkelijk over het binnengaan in het Koninkrijk van God. Wat is daarvoor nodig? Na de eerste lijdensvoorzegging, waarmee we de vorige reeks afsloten, volgt op23 september meteen de tweede. In het evangelie zit daar nog de gedaanteverandering op de berg en de genezing van een bezeten jongeman tussen. Deze voorzegging geeft de leerlingen aanleiding om zich af te vragen wie van hen de grootste is (9:30-37). Daarop volgt de bekende passage over de voorbeeldrol van het kind in hun midden. En ook: wie de eerste wil zijn, moet de laatste worden. De zondag erna vraagt Johannes aan Jezus of een niet-leerling wel duivels mag uitdrijven in diens naam (9:38-41). Jezus zegt: wie niet tegen ons is, is voor ons. Vervolgens gaat hij in op andere problemen die zijn volgelingen kunnen ervaren (9:42-48/50). Hij beschrijft die zeer beeldend. Bijvoorbeeld: als je door je oog afvallig dreigt te worden, ruk het uit; want je kunt beter eenogig het Koninkrijk binnengaan dan tweeogig de Gehenna, het dal van de eeuwige dood. Een prachtig staaltje van beeldend taalgebruik! Vervolgens verlaat Jezus Galilea en trekt hij Judea in. Dat vers (10:1) staat niet in het lectionarium, maar is voor de verhaallijn van groot belang: we zijn op weg naar Jeruzalem! Op 7 oktober horen we hoe twee Farizeeën aan Jezus vragen of een man zijn echtgenote mag verstoten (10:2-12). Nee, zegt hij met een beroep op het scheppingsverhaal. Eenmaal thuis vragen de leerlingen hem dat nog eens. Riep Jezus' antwoord dan vragen op? Dat horen we niet, want meteen brengen mensen kinderen bij hem om ze te laten zegenen. De leerlingen sturen hen weg, maar Jezus stelt hun vertrouwen juist ten voorbeeld: wie het Koninkrijk van God niet aanneemt als een kind, zal er niet binnengaan (10:13-16). Op 23 september vervulde een kind eveneens de voorbeeldrol. Ook de man die vraagt hoe hij eeuwig leven kan verwerven, heeft de sympathie van Jezus (10:17-30). Hij leeft naar de Wet, maar zijn rijkdom blokkeert de toegang tot Gods Rijk. Dat blijkt uit de uitleg die Jezus aan zijn leerlingen geeft. Daarin gebruikt hij het bekende beeld van de kameel en het oog van de naald. Zijn uitleg roept verbijstering op bij de leerlingen … Helaas ontbreekt de slotzin (10:31) van dit tekstdeel: Veel eersten zullen laatsten zijn enz. Dat hoorden we ook al op 23 september. Wél lezen dus, omwille van de samenhang! Onmiddellijk op dit verhaal volgt de derde lijdensvoorzegging (10:32-34), maar die slaan we over. Op 21 oktober vragen Jakobus en Johannes of ze naast Jezus mogen zitten in Gods koninkrijk (10:35-45). Het antwoord kunnen we raden. Om te beginnen bepaalt de Vader dat, en bovendien: wie groot wil worden, moet dienaar zijn van allen. Dat zei Jezus óók op 23 september. Weer keert hij de verhouding om. Maar de leerlingen zien nog altijd niet wat Jezus bedoelt. Dat geldt wel voor Bartimeüs, wiens verhaal we op 28 oktober lezen (10:46-51). Deze zoon van Timeüs staat mét Jezus op uit de duisternis en gaat met hem mee naar Jeruzalem, dood én opstanding tegemoet. Op weg naar het einde In november lezen we nog drie keer uit Marcus. Jezus is dan al in Jeruzalem. Op 4 november wil een Schriftgeleerde – in een poging Jezus te betrappen op een misstap - weten wat het hoogste gebod is. Jezus geeft het bekende antwoord. Het eerste is: De Heer uw God beminnen met heel uw hart enz. Het tweede is: de naaste beminnen als uzelf. De Schriftgeleerde moet toegeven dat dat antwoord correct is. Waarop Jezus zegt dat hij niet ver van het koninkrijk afstaat (12:28b-34). Op Elisabethzondag horen we over het penningske van de weduwe (daarover elders in dit blad). De voorlaatste zondag van het B-jaar (18 november) gaat over het einde der tijden (13:24-32). Petrus wil van Jezus weten waaraan hij kan zien dat dat aanstaande is. Jezus somt een aantal verschijnselen op, voorzegt de wederkomst van de Mensenzoon en sluit af met het beeld van de uitlopende vijgenboom. Ten slotte vieren we op 25 november het Hoogfeest van Christus Koning. Dan vraagt Pilatus Jezus of die de koning der Joden is. Jezus antwoordt dubbelzinnig: mijn koningschap is niet van deze wereld (Joh. 18:33b-37). Waarmee we het B-jaar afsluiten. Paspoort voor Gods rijk Uit de herhaling van een aantal kernzinnen blijkt waaruit het paspoort voor Gods koninkrijk bestaat. Ik noem de voornaamste: worden als een kind; niet de eerste willen zijn maar de laatste; de dienaar van allen worden; delen van je overvloed. Wie Jezus koning noemt, moet weten dat hij/zij daarmee onderdaan wordt van de Minste, de Koning van een rijk waarin "de kleinen" voorrang genieten. Daarin gaat het heel anders toe dan in deze wereld. Wie daarvoor terugschrikt, loopt met Petrus zo het rijk van de duisternis in. Dat had Bartimeüs goed gezien. De eerste lezingen Net als in de vorige reeks sluiten die qua thema aan bij het evangelie. Bij de tweede lijdensvoorzegging past het verhaal over het doden van een rechtvaardige (Wijsh. 2). Bij de vraag van Johannes over duivels uitdrijven horen we hoe aan Mozes wordt gevraagd om Eldad en Medad het profeteren te beletten – wat hij weigert (Num. 11). Bij Jezus' afwijzing van scheiding past natuurlijk Genesis 2. En op het verhaal van de rijke man sluit de keuze van wijsheid boven rijkdom aan (Wijsh. 7). Jesaja 53 houdt verband met Jezus' antwoord aan Jakobus en Johannes over zijn komende dood. Dat de zoon van Timeüs Jezus volgt, past in het visioen van Jeremia 31: blinden keren terug naar Jeruzalem. En wanneer Jezus voor de Schriftgeleerde de twee voornaamste geboden citeert, lezen we uit Deuteronomium 6 over de Wet. Over eindtijd en verdrukking gaat het ook in Daniël 12. En op Christus Koning lezen we Daniël 7 over de komst van een koninklijk mens op de wolken. Kriskras geplukte teksten, maar alle tezamen een zinvol boeket. Tot besluit Het evangelie volgens Marcus ging over zien: zien wat Jezus doet, zien waar het hem om te doen is. Op het eind ervan worden we met de leerlingen teruggestuurd naar Galilea. Daar zullen we hem zien. Anders gezegd: lees het evangelie opnieuw, om als Bartimeüs te (leren) zien.

RkJQdWJsaXNoZXIy NTgwNDc=